Regelmatig rijden er door Langezwaag grote witte tankauto’s die om de drie dagen gekoelde melk van 4 á 5 graden Celsius ophalen bij de elf boeren die hier elke dag 1.200 koeien melken. Dat ging er vroeger wel anders aan toe. Toen rond de vorige eeuwwisseling in bijna elk dorp zuivelfabrieken werden gesticht, begon ook het transport van melk van boerderij naar fabriek een rol te spelen in het dagelijks leven. Wat nu in tankauto’s van 30.000 liter wordt vervoerd, gebeurde toen in melkbussen van 30 liter. We kennen de melkbussen nu nog van het jaarlijkse carbidschieten op oudjaarsdag. Deze ‘melktransportkannen’ zoals ze werden genoemd, werden gemaakt in de Melkbussen- en Metaalwarenfabriek van Johannes Ymkes de Jong (Jo) in Gorredijk. Deze fabriek (in de volksmond ‘It konefabriek’ genoemd) is er nog steeds. Tot ongeveer 1980 werden hier jaarlijks zo’n 80.000 melkbussen gemaakt. Heden ten dage is de fabriek een belangrijke producent van roestvrijstalen biertanks en waterboilers voor verwarmingssystemen.
De melkbussen werden indertijd in drie maten gemaakt namelijk 20, 30 en 40 liter. In deze regio was de 30 liter melkbus veel gebruikt maar in Gaasterland gebruikte men de 40 liter melkbus. Het voordeel van deze standaardisatie van de melkbus was dat latere automatisering eenvoudiger werd. Men gebruikte zwaar Engels staalplaat. Toen rond 1910 het autogeenlassen werd uitgevonden, werden de vier delen in elkaar gelast. Na de Eerste Wereldoorlog werden er moderne machines uit Duitsland aangeschaft om de productie te intensiveren. Met de zogenaamde forceerbank waarbij uit één plaat twee melkbussen konden worden geperst en met het vergroten van de ‘vertinnerij’, kon de capaciteit flink worden opgevoerd.
De melkbussen werden door de zuivelfabriek aangeschaft en vervolgens aan de melkleverende boeren verstrekt voor het transport van de melk naar de betreffende fabriek. De melk werd vroeger in de periode vanaf maart tot november twee keer daags opgehaald. Dat had te maken met het feit dat de meeste koeien in het voorjaar afkalfden en dus in de zomermaanden de meeste melk gaven. Twee maanden voor het afkalven (in de winterperiode) stonden de koeien ‘droog’ (periode dat de koe niet meer gemolken wordt om alle energie aan het ongeboren kalf te kunnen geven). Door lage melkleverantie en het koude weer kon de melk wel verantwoord één keer worden opgehaald. Sommige boeren hadden een waterdichte bak naast de stal, waar de melkbussen extra met water werden gekoeld. Dat lag anders in de maanden dat veel koeien afkalfden en de temperaturen hoog waren. Om de melk kwalitatief goed te kunnen gebruiken voor de boter en kaasmakerij, werd de melk op vaste tijden ‘s-morgens en ‘s-avonds door een melkrijder of -vaarder opgehaald en weer terug gebracht. De melkbus werd in de fabriek geleegd en vervolgens gereinigd om daarna gevuld te worden met wei (restproduct van het kaasmaken) en karnemelk (restproduct van de botermakerij) die retour ging naar de boerderij. De wei werd gevoerd aan kalveren en varkens. De heerlijke karnemelk werd gebruikt voor menselijke consumptie en wat over was ging naar het jongvee. Nadat de melkbussen op de boerderij terug waren met de retourinhoud, werden ze op het ‘stap ‘ (houten steigertje bij de sloot) schoon geboend en met chloorwater ontsmet.
Het vervoer van melkbussen was zwaar werk omdat in het begin van het ontstaan van gezamenlijke melkverwerking er nog weinig verharde wegen waren. De boerderijen, veelal ook hele kleine van 3 á 4 koeien tot grote van 25 á 30 koeien, lagen erg verspreid aan voetpaden, wijken en vaarten. Met een juk of kruiwagen werden de melkbussen naar een pad gebracht waar een melkrijder de melkbussen van diverse boeren op een route verzamelde, alvorens ze naar de zuivelfabriek te brengen. Maar ook door het grote netwerk van wijken en vaarten werden veel melkbussen in kleine pramen van het stap van de boerderij naar de fabriek gevaren. Alle zuivelfabrieken werden indertijd aan grote vaarten gebouwd. Zo ook de zuivelfabriek in Langezwaag op de Hegedyk waar de Nieuwe Vaart tot de Hegedyk doorliep. Vooral in de wintermaanden was het vervoer van melkbussen erg zwaar door moeilijk begaanbare paden en ijsgang. De kleine pramen moesten met een lange vaarboom worden voortgeduwd en soms liep er iemand op de wal in de tuig (beage) en een lang touw om de praam te trekken. Als het winter was met veel ijs, werden de melkbussen op een slee naar de fabriek vervoerd. Toen onder andere in 1916 de Boerestreek werd aangelegd, werden ook de grotere boerderijen in de loop der jaren aan verharde wegen herbouwd of nog later door de ruilverkaveling ontsloten. Dat de paden en later de wegen intensief werden gebruikt voor melktransport, werd nog eens versterkt doordat er verschillende coöperatieve zuivelfabrieken waren in Jubbega, Bontebok, De Knijpe, Tijnje en Terwispel. Bovendien waren er boeren die niks met het coöperatieve gedachtegoed hadden en de melk principieel naar een particuliere zuivelfabriek leverden. De Leijmpf (Leeuwarder IJs En Melk Producten Fabriek) was zo’n fabriek die later op is gegaan in Nutricia (Danone) en nu Ausnutria.
Verschillende melkrijders kwamen elkaar tegen om de melkbussen te vervoeren naar de betreffende melkfabriek. De concurrentie tussen al die omliggende zuivelfabrieken speelde zich hoofdzakelijk af rond de uitbetaalde melkprijs. Menig boeren familiefeestje eindigde in gesteggel of zelfs ruzie welke melkfabriek de beste en hoogste melkprijs betaalde. Met de schaalvergroting in de landbouw en mechanisatie in de melkerij in de begin 70-tiger jaren, werd het melkvervoer in bussen ondoenlijk en kwam de introductie van de gekoelde melktank op de boerderij in zwang. Hogere kwaliteitseisen en ontlasting van zwaar werk, hebben deze ontwikkeling doen versnellen. Er was echter één beperking, namelijk het feit dat het elektrisch netwerk niet berekend was op de elektrische koelinstallaties. Met de komst van het project LEF (Landbouw Elektrificatie Fonds) is het elektrisch netwerk verzwaard en tegelijk werden de stroomkabels ondergronds aangelegd. Met dit ‘werk met werk’- principe was het algemeen belang gediend doordat ook andere bedrijven konden meegaan in de ontwikkeling van het buitengebied en de storingsgevoeligheid enorm afnam.
Tegenwoordig wordt, zoals in het begin van dit artikel al is genoemd, de melk opgehaald in RMO’s (Rijdende Melk Ontvangst). Bij het overpompen van de melk uit de tank in de RMO wordt de melk automatisch gewogen en bemonsterd. De melk wordt niet meer twee keer daags opgehaald maar om de drie dagen en dat gebeurt zowel overdag al ’s nachts. Discussies over melkprijzen op boerenfeesten worden ook niet meer gevoerd omdat er zoveel verschillende soorten melkstromen zijn ontstaan dat het vergelijken van melkprijzen bijna onmogelijk is geworden. Retourvracht van wei of karnemelk is ook allang uit den boze omdat de melkfabrieken door innovatieve productiemethoden alle melkstoffen gebruiken van kaas en boter tot vulstof voor uw medicijnen.
“De tiid haldt gjin skoft“, zo blijkt maar weer !!
Hielke
Bronnen: familiearchief en artikel Woudklank uit 2005