Dorpsarchief
1 december 2024

Grote watersnood 200 jaar geleden

1825: stormvloed met grote gevolgen voor Friesland

Volgend jaar is het 200 jaar geleden! Een grote stormvloed die grote schade en rampspoed bracht in grote delen van de oostelijke kust van de toenmalige Zuiderzee (nu IJsselmeer) en zelfs in het gebied aan de noordzijde van de Hegedyk in Langezwaag. Ook in andere gebieden aan de Noordzee, zoals Vlaanderen en de Duitse en Deense Waddenkusten, vonden overstromingen plaats, met ongeveer 800 slachtoffers en duizenden koeien, schapen en varkens die niet tijdig konden worden geëvacueerd. In Friesland verdronken 17 mensen, 594 huizen en boerderijen werden weggevaagd, en ruim 2.100 koeien en 1.600 schapen, varkens en paarden verdwenen in het kolkende water. In Langezwaag konden mens en dier tijdig een veilig heenkomen vinden.

Een derde deel van Friesland, voornamelijk de veengebieden in Zuidwest-Friesland, werd overstroomd door het zeewater uit de Zuiderzee. De gevolgen waren jarenlang zichtbaar door de slechte invloed van het zoute water op de graslanden en de turfmakerij. In Groningen leidde de overstroming in de zomer tot een malaria-uitbraak, waaraan ongeveer 10% van de bevolking bezweek.

Deze overstroming is voor Nederland de grootste natuurramp van de negentiende eeuw en qua omvang en intensiteit vergelijkbaar met de ramp van februari 1953 in voornamelijk Zuidwest-Nederland. Voor Friesland, Drenthe en Overijssel waren de dijkdoorbraken tussen Lemmer en Vollenhove de oorzaak dat het zeewater uit de Zuiderzee vrij spel kreeg en, opgestuwd door de dagenlange noordwesterstorm, ver in het achterland kon doordringen.

Terug in de tijd: de Zuiderzee

De Zuiderzee was tot in de twaalfde eeuw een binnenmeer (met de naam Flevo Lacus, wat nu ongeveer het Markermeer is) met enkele smalle doorstromen van de Rijn/IJssel naar de Noordzee. Het land rondom het binnenmeer bestond aan de noordzijde (tussen Friesland en de Kop van Noord-Holland) voornamelijk uit veengronden, ook wel veendrempels genoemd. Door stijging van de zeespiegel, het inklinken van het veen en het ontbreken van dijken, kregen noordwesterstormvloeden vanaf de Noordzee steeds meer vrij spel op de slappe veendrempels. In die periode ontstond door grote afslag van de veendrempels een open verbinding tussen Flevo Lacus en de Noordzee.

Door dezelfde stormvloeden werden ook in Friesland slappe veengebieden een prooi van het natuurgeweld. Zo werden de meren Fluessen en Sneekermeer flink groter door de afslag van veen. In de nieuwe Zuiderzee bleven alleen de hoger gelegen gebieden zoals Wieringen, Urk, Marken en Schokland bewoonbaar. De dorpen Rutten, Marknesse, Nagele en Espelo werden door de zee verzwolgen, maar hun namen keerden terug na de drooglegging van de Noordoostpolder. De naam van het binnenmeer Flevo Lacus werd indertijd vervangen door Zuiderzee.

De nieuwe Zuiderzee werd een zeer voedselrijke zee, wat leidde tot een forse uitbreiding van de visserij langs de randen van de Zuiderzee. Verder kregen oude steden aan de Zuiderzee en de IJssel een directe vaarverbinding met de open Noordzee, waardoor de handel floreerde. Het handelsbloed van de Friezen en Hollanders stroomde gelijk op met de eb en vloed. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de kooplieden uit de Hanzesteden voeren via de Zuiderzee en het Marsdiep bij Texel of tussen Vlieland en Terschelling naar de grote wereldzeeën.

De Zuiderzee was een druk bevaren zee, maar bleef een gevaarlijke zee met veel ondiepten. Bij stormweer veroorzaakte de verraderlijke golfslag regelmatig scheepsrampen. Bij het droogvallen van de polders in het IJsselmeer zijn wel vierhonderd scheepswrakken in de klei gevonden.

Na het ontstaan van de Zuiderzee en de toename van bedrijvigheid langs de randen begon men zich steeds meer te beschermen tegen de terugkerende stormvloeden. Rond de dorpen werden rijen lange palen geslagen, die ook het aan- en afmeren in binnenhavens vergemakkelijkten. Tussen de hoger gelegen dorpen en steden werden in de loop der eeuwen dijken aangelegd ter bescherming van het achterland. Elke grietenij (gemeente) bepaalde echter zelf de standaarden voor de vorm, hoogte en het materiaal van de dijken, waardoor enige coördinatie vanuit de provincie of het Rijk ontbrak. De houten palen hadden vaak te lijden onder paalrot en het zand spoelde gemakkelijk weg wanneer het zeewater hoog werd opgezweept.

Terug naar 1825

De winter van 1824/1825 werd gekenmerkt door weinig vorst en veel regen en wind. De noordwesterstormen beukten regelmatig in op de dijken. Op 1 februari 1825 was het echter ‘zwoel’ voor de tijd van het jaar, met een briesje uit het zuidwesten. Dat weerbeeld veranderde op 3, 4 en 5 februari compleet. Op 3 februari, de eerste dag na volle maan en dus springtij, werd het land getroffen door drie dagen van zeer hoog water, gecombineerd met een noordwesterstorm, hagel- en onweersbuien. Deze omstandigheden waren op dertien plaatsen tussen Lemmer en Schoterzijl te veel voor de zwakke zeeweringen. De dijkdoorbraken zijn nu nog zichtbaar als kleine diepe poelen, ook wel wielen of waaien genoemd. De nieuwe dijk loopt meestal als een lus om zo’n poel heen.

Bij Schoterzijl en Blankenham werden kanonschoten gelost om mensen en dorpen te waarschuwen voor het naderende onheil. Door de razende storm waren de schoten echter alleen dichtbij te horen. Mensen en dieren die op tijd naar hoger gelegen plekken konden vluchten, werden soms opgevangen in kerken. In de wijde omgeving zochten bewoners en boeren vaak noodgedwongen toevlucht op zolders of in opgestapeld hooi in schuren. Veelal waren de licht gebouwde woningen en boerderijen niet bestand tegen het natuurgeweld, met dramatische gevolgen voor mens en dier.

In Langezwaag overstroomden de sloten en vaarten door opstuwing van het water. Het was te gevaarlijk om door de aanhoudende stormen met sneeuw, hagel en onweer op onderzoek uit te gaan. Op 5 februari luwde de storm enigszins, maar het opgezweepte water stroomde op enkele plaatsen over de Hegedyk. Gelukkig kwamen er geen grote doorbraken. Op hoger gelegen boerderijen stonden koeien soms in brak water in de stallen. Lager gelegen boerderijen evacueerden hun vee op tijd naar familie of naar de paardenstallen van de Koornbeurs in Gorredijk, gelegen aan de hoger gelegen zuidzijde van de Hegedyk. Mensen die hun toevlucht hadden gezocht op zolders waren soms dagenlang verstoken van voedsel en water. In enkele gevallen hadden ze wat rauwe rapen veilig kunnen stellen als voedsel.

Op 6 februari was de storm zover afgenomen dat Jan Sipkes Luxwolda uit Gorredijk het verantwoord achtte om met een grote zeilboot naar zijn dochter Fenna en schoonzoon Durk Minkema te varen. Zij woonden op de pleats Heawei in Luxwoude (waar nu Jan Wieberen de Haan woont). Hij bracht met zijn zeilboot de familie en het vee in veiligheid bij boeren in Langezwaag.

De gevolgen van de overstroming voor de turfwinning en de boeren waren enorm. Het zoute zeewater maakte de reeds gewonnen turf en de veengrond waardeloos. Na het wegtrekken van het zeewater bleef een vieze, zoute laag slib achter waarop nauwelijks iets wilde groeien. Hierdoor bleven de gevolgen van deze ramp jarenlang merkbaar. De werkgelegenheid en inkomsten in de turfmakerij liepen dramatisch terug. Ook de boeren in het getroffen gebied hadden het zwaar. Velen verloren hun boerderij en vee, terwijl de uitgeputte landerijen weinig opleverden. Dit leidde tot faillissementen en armoede. Gezond voedsel uit de tuin was schaars, en schoon drinkwater uit de waterput nog schaarser. Veel mensen werden ziek, en indirect eiste de stormvloed nog veel slachtoffers. De ‘driedaagse koorts’ was een veelvoorkomend ziekteverschijnsel. Boer Klaas Brandenburg uit Haskerhorne beschikte via zijn voorouders uit Smalle Ie (Boornbergum) over een kruidenrecept dat hielp tegen de koorts. Dankzij de verkoop van dit medicijn kon hij zijn verloren boerderij en veestapel terugverdienen.

Na 1825

Na de stormvloed van 1825 werden de zeedijken verstevigd en aangepast aan de kracht van de golfslag. Houten stormpalen werden vervangen door stenen, en de glooiing van de dijken werd verlengd om de golfslag eerder te breken. Ook binnenlands groeide de roep om meer polders met ringvaarten en dijken om ‘huis en dier’ te beschermen tegen regenval en opgezweepte boezemwateren bij noordwesterstormen. Ten westen van Langezwaag was reeds een polder aangelegd, het 4e en 5e Veendistrict. Ten noorden van de Hegedyk in Langezwaag en Luxwoude was er in 1825 echter nog geen beschermende polder. Na deze ramp dienden de bewoners een verzoek in bij de gouverneur van Friesland om hier een polder aan te leggen: het 6e en 7e Veendistrict. Pas in 1850 was deze polder gereed, inclusief een Nieuwe Vaart van Uilensprong, Rolbrêge, Terwispel tot Gorredijk. Enkele watermolens zorgden ervoor dat bij een stijgend waterpeil de voeten droog bleven in de polder. Later werd in Gersloot een elektrisch gemaal gebouwd, vernoemd naar de eerste machinist, de heer Trip.

Tekst: Hielke | Afbeeldingen: Bareld

Bronnen: familiearchief De Haan en Wikipedia.

Meer

AED training 2025
14 januari 2025
Hielke1
13 januari 2025

Lees meer over

Agenda

Bijeenkomst Vrouwen van Nu
14 januari 2025
Bestuursvergadering Plaatselijk Belang
15 januari 2025
Volksdansen voor ouderen
17 januari 2025
Kaartavond
18 januari 2025
Kerkdienst
19 januari 2025
Pubquiz
25 januari 2025